Weet je nog hoe het was om voor de lege schappen in de supermarkt te staan en bot te vangen. Geen pasta, geen wc-papier, geen melk, geen bananen. Geen ontbijtgranen, dus dan maar wat er ook maar was snel in je karretje gemieterd voor een ander het zou doen. Je was geschokt. Gejaagd rende je door de lange gangen. Het gevoel van tekortschieten zo sterk dat je borst het nauwelijks hield, je ademhaling snel en hard en hoog. Je blik alert, scannend, waakzaam. Je mocht niet te dichtbij, weet je nog? Je laveerde met je kar langs de andere lichamen die ook een gezin hadden te onderhouden, die ook moesten zorgen dat er te eten was, die ook boven alles wilden dat hun schaapjes op het droge waren.
Je weet nog hoe het voelde, die avondklok, het niet verder mogen dan het blokje om, het afgesneden zijn van lichamelijk contact met de mensen van wie je houdt, met de mensen die je nog niet kende, maar graag voor een avond of meer had gekend. Weet je nog hoe het je angst voedde, het afgesneden zijn van de wereld om je heen, en de wereld die steeds kleiner werd tot je niemand meer hoorde, zag. Een solobubbel gevuld met monotone traagheid, stroperig tergende eenzaamheid. De lege schappen. En die altijd aanwezige onderhuidse angst omdat je niet wist wat waar was en wat was om je dociel te houden. Weet je nog dat je niet mee mocht doen met dat kleine beetje leven dat nog over was, omdat je weigerde het vaccin te nemen, hoe ze zeiden dat je een wappie was? Die angst om gek te worden, voor gek te worden versleten. Je weet het nog.
Later weer, toen die oorlog je continent bereikte, de klauwen ook zette in jouw gemoed en in je beurs, niet jouw oorlog maar op een vreemde, afstandelijke indirecte manier kwam het dichterbij dan ooit. Je hamsterde meel en olie, het zal me niet weer gebeuren, dacht je, dat ik met lege handen en hangende schouders thuiskom. En weer dat onbekende gevoel te moeten overleven, je familie ten koste van alles te moeten beschermen. Is dat wat (de dreiging van) oorlog met je doet, vroeg je je af, weer thuis, semi-veilig op je bank met het kleedje om je heen geslagen, de hartslag waarvan de slagen maar niet tot bedaren kwamen. De ingeslapen jaren waarin ik nooit tekort kwam hebben me week gemaakt, denk je, maar nu ben ik wakker, uit een sukkelende comastaat gerukt. Je hebt inmiddels een overlevingspakket in de gangkast staan, water, kaarsen, batterijen en een vluchtkoffer om onverwachts de hort op te kunnen gaan.
Je laat je niet nogmaals overvallen, niet weer in slaap gesust door holle woorden die leugens bleken. Niemand praat nog over hoe bleek en vaal het was door die losgezongen maatregelen, de kaalslag van het nationale gevoel, niemand praat nog over de geforceerde winterslaap en de schade die je opliep door de opgelegde isolatie. Maar je weet het nog. Jij weet het nog.
Je weet het nog. Het ouder worden zonder dat de jaren tekenden, het afgesneden van de wereld zijn, het met de nek te worden aangekeken omdat je niet meeging in de psychose waar de massa in leek te verkeren.
Ook al praten we er nooit meer over, je weet het nog, je weet het nog, je weet nog zo goed hoe het was.
Je bent het niet vergeten.